De prijs voor een goed geweten -- deel 2: Omstandigheden en gevolgen


Wat ik gedurende de volgende vijftien jaar heb meegemaakt heeft grote
invloed op mij gehad. Het is natuurlijk niet gezegd dat u als lezer hier net
zo op zou hebben gereageerd als ik, maar één ding is zeker: niemand zal kunnen begrijpen waarom ik in een conflictsituatie terecht ben gekomen wanneer hij de ontwikkelingen die daartoe hebben geleid, niet kent. De volgende Spreuk is hierop van toepassing:

"Wanneer iemand antwoord geeft op een zaak voordat hij [ze] hoort, is dat dwaasheid van zijn kant en schande." 20

Voetnoot 20:  Spreuken 18:13.

Eén jaar voordat de oorlog in de Dominicaanse Republiek uitbrak en kort na een aanval van knokkelkoorts waardoor mijn zenuwuiteinden blijvend overgevoelig raakten, volgde ik een cursus van tien maanden op de Gileadschool. 21 Aan het einde van de cursus vroeg N.H. Knorr, de president van het Genootschap, mij mijn zendingsdienst in het Caribische gebied te beindigen teneinde samen met mijn vrouw naar het internationale hoofdbureau in Brooklyn ("Bethel" genaamd) te komen waar ik op de schrijfafdeling dienst zou gaan doen. Hoewel dit door velen als een eer werd beschouwd, had ik eigenlijk geen behoefte om te vertrekken. Tijdens een gesprek met broeder Knorr in zijn kantoor, legde ik hem uit dat ik bijzonder veel plezier in mijn toewijzing had, zowel in de contacten met de mensen met wie ik werkte, als in het werk zelf. Kennelijk vatte hij dit op als een gebrek aan waardering voor het aanbod, want hij leek mij wat ontstemd. Daarom vertelde ik hem dat ik slechts mijn gevoelens en mijn liefde voor het zendingswerk kenbaar wilde maken en dat ik de nieuwe toewijzing zou aanvaarden.

Voetnoot 21:  Knokkelkoorts (of dengue) wordt, net als malaria, door muskieten overgebracht maar verloopt goedaardig.
                      Op mij had de ziekte echter een blijvend nadelig effect, mogelijk ten gevolge van roodvonk in mijn
                      kinderjaren.


Enkele maanden na onze aankomst en nadat ik wat werk had gedaan als schrijver, bracht president Knorr mij naar een kantoor waarin een tafel stond met enorme stapels getypte manuscripten erop. Hij gaf mij opdracht aan de totstandkoming van een bijbels woordenboek te gaan werken. De manuscripten waren het werk van 250 mannen over de gehele wereld die hiervoor ieder een deelopdracht hadden ontvangen. De opdrachten waren hun over het algemeen gegeven op basis van hun positie in de organisatie (zoals bijkantooropziener, drukkerijopziener, enz). Slechts weinigen van hen hadden schrijfervaring. Nog minder beschikten zij over de ervaring en de tijd die nodig was om het noodzakelijke onderzoekswerk te verrichten. Bovendien ontbrak het hen aan de benodigde bibliotheek-faciliteiten. Ik kan wel stellen dat zeker negentig procent van het materiaal niet is gebruikt.

Ik begon met "Aäron", "Aäronieten", "Ab", "Abaddon" en zo verder, maar het werd al gauw duidelijk dat één man deze taak niet kon volbrengen. Als eerste werd Lyman Swingle aangesteld, een van de bestuurders van het Wachttorengenootschap, en kort daarop Edward Dunlap, administratief hoofd van de Gileadschool. Tenslotte werden Reinhard Lengtat en John Wischuk, respectievelijk van de dienst- en schrijfafdeling, aan de projectgroep toegevoegd.

Zo nu en dan, en voor verschillende tijdsperiodes, hadden anderen een aandeel in het werk, maar de vijf genoemde personen droegen het project totdat het 1696 bladzijden tellende naslagwerk Aid to Bible Understanding vijf jaar later werd voltooid. 22

Voetnoot 22:  [Een Nederlandse vertaling kwam gedurende 1982 tot 1991 in acht delen uit onder de titel
                       Hulp tot begrip van de bijbel. Volgens het voorwoord hierin is deze vertaling "een verkorte uitgave" van
                       de Engelse versie. - vert.]   De onderwerpen werden ons door Karl Adams, opziener van de afdeling,
                       toegewezen. Aid to Bible Understanding werd in 1988 vervangen door Insight on the Scriptures, een
                       tweedelig werk met slechts geringe herzieningen. [Het eerste deel van Insight on the Scriptures kwam in
                      1995 in het Nederlands uit onder de titel Inzicht in de Schrift. - vert.]


Bij het begin van het project deed president Knorr een uitspraak die grote invloed op onze aanpak heeft gehad. Wij vatten zijn woorden anders op dan bedoeld, maar dat was zonder meer gunstig. Hij zei: "Wij willen slechts weergeven wat in de bijbel wordt gezegd; het is niet nodig om alles in de publicaties van het Genootschap na te gaan."
Wij realiseerden ons later, dat hij dit zei omdat hij wilde dat het project niet te lang zou duren en het dus iets zou opleveren dat redelijk beperkt was, een "handboek" zoals hij het later uitdrukte. Door zonder veel aanvullende toelichting slechts datgene op te nemen wat er in de bijbel over bepaalde onderwerpen wordt gezegd, zou het onderzoekswerk niet veel tijd in beslag nemen. Wij hadden hem verkeerd begrepen, omdat wij dachten dat hij bedoelde dat wij er voortdurend naar moesten streven weer te geven wat de bijbel feitelijk zei in plaats dat wij ons verplicht moesten voelen om de dingen weer te geven op de manier zoals dat in de Wachttorenpublicaties werd gedaan. Er ontstond nu een heel ander soort publicatie dan anderszins het geval zou zijn geweest. Het materiaal dat door de 250 mannen was ingezonden, verstrekte bijna zonder uitzondering informatie die met de "aanvaarde visie" in de publicaties van het Genootschap overeen kwam. Ons onderzoek bracht vaak verschillen aan het licht.

Fred Franz, de vice-president van het Genootschap, werd algemeen gezien als de belangrijkste bijbelgeleerde van de organisatie. Een aantal keren ging ik naar zijn kantoor om over bepaalde punten met hem te spreken. Tot mijn verbazing verwees hij mij herhaaldelijk naar bijbelcommentaren en zei: "Waarom kijk je niet wat Adam Clarke daarover zegt, of wat Cooke schrijft", of, als het voornamelijk de Hebreeuwse geschriften betrof, "wat de Soncino commentaren zeggen". In onze bibliotheek op Bethel stonden boekenplanken vol met zulke commentaren. Aangezien zij echter door geleerden van andere religies waren geschreven, hechtte ik er aanvankelijk niet veel waarde aan en, net als de anderen van de afdeling, voelde ik enige aarzeling ze te gebruiken - ik had er zelfs een zeker wantrouwen tegen. Zoals Karl Klein, een vooraanstaand lid van de schrijfafdeling, het soms vrij rauw uitdrukte:

"Als je de commentaren gebruikt, zuig je aan de tepels van Babylon de Grote", de grote hoer uit Openbaring die door het Genootschap als symbool voor het wereldrijk van valse religie wordt beschouwd. 23

Voetnoot 23:  Ik kon moeilijk geloven dat hij het serieus meende, want hij maakte zelf van deze commentaren gebruik
                      en ik wist dat ze ook vaak door Fred Franz werden gebruikt.


Hoe meer ik deze commentaren echter als naslagwerk gebruikte, hoe meer ik onder de indruk raakte van het sterke geloof in de goddelijke inspiratie van de Schrift dat in de meeste ervan tot uiting kwam. Nog sterker raakte ik onder de indruk van het feit dat de inhoud over het algemeen zeer waardevol en nauwkeurig was, hoewel sommige werken al in de achttiende eeuw waren geschreven. Onwillekeurig vergeleek ik ze met onze publicaties, die dikwijls binnen een paar jaar verouderd waren en niet meer werden gedrukt. Ik zag wel fouten in deze commentaren, maar het goede woog ruimschoots op tegen de enkele keren dat zij er naar mijn mening naast zaten.

Toen ik de opdracht kreeg aan de onderwerpen "Oudere man [ouderling]" en "Opziener" te gaan werken, bracht onderzoek in de Schrift al snel aan het licht dat de vorm van toezicht op de gemeenten zoals die bij ons gewoon was, niet met de regeling uit de eerste eeuw overeenkwam. (Wij hadden geen lichamen van ouderlingen in onze gemeenten; in iedere gemeente was één man de "opziener".) Enigszins verontrust legde ik deze bevindingen aan mijn oom voor. Weer overrompelde zijn antwoord mij: "Probeer niet de bijbel te begrijpen op basis van wat je thans in de organisatie ziet." Hij voegde eraan toe: "Houd het Hulp-boek zuiver." Ik had de organisatie altijd als Gods enige kanaal voor het verstrekken van waarheid gezien, en op zijn zachts gezegd klonk deze raad mij vreemd in de oren. Toen ik mijn oom onder de aandacht bracht dat in de Nieuwe-Wereldvertaling, in Handelingen hoofdstuk veertien, vers 23, waar het gaat om de aanstelling van ouderlingen, duidelijk de woorden "in een ambt" waren toegevoegd, waardoor dit vers een enigszins andere betekenis kreeg, zei hij:

"Waarom haal je er geen andere vertalingen bij die misschien minder vooringenomen zijn." 24

Voetnoot 24:  In latere uitgaven van de Nieuwe-Wereldvertaling is deze toevoeging geschrapt. In de eerste uitgaven was te
                      lezen: "Bovendien, stelden zij voor hen in de gemeente oudere mannen in een ambt aan, en onder bidden
                      en vasten droegen zij hen aan Jehovah op, in wie zij waren gaan geloven."


Ik liep zijn kantoor uit, mij verbaasd afvragend of mijn oren mij niet hadden bedrogen. In de jaren daarna heb ik hem meerdere keren in het Besturende Lichaam aan deze uitspraak herinnerd.

Door dat gesprek ben ik de Schrift heel anders gaan benaderen. In zijn opmerkingen lag een waardering voor schriftuurlijke waarheden opgesloten die een diepe indruk op mij maakte. Ik begon steeds duidelijker in te zien dat de context buitengewoon belangrijk is voor een goed begrip van een bepaald schriftgedeelte. Het leek mij dat de andere leden van onze groep die regelmatig aan het Hulp-project werkten, dit ook inzagen. Wij begonnen te beseffen dat wij de bijbel zijn eigen begrippen moesten laten definiren in plaats van eenvoudigweg een bestaande zienswijze over te nemen of ons door de definitie in een Engels woordenboek te laten leiden. Woordenboeken in de oorspronkelijke Hebreeuwse en Griekse taal uit de bibliotheek op Bethel en concordanties die op die talen en niet op het Engels waren gebaseerd, gingen wij juist steeds vaker gebruiken.

Het was een stuk opleiding en het zette ons tevens op onze plaats omdat wij gingen inzien dat wij veel minder van de Schrift hadden begrepen dan wij hadden gedacht: wij waren niet de gevorderde bijbelstudenten die wij meenden te zijn. Hoewel ik de bijbel verscheidene malen van voor tot achter had gelezen, was ik vijfentwintig jaar lang zo druk bezig geweest dat ik nooit tijd had gevonden om een dergelijke serieuze, gedetailleerde studie van de Schrift te maken. Ik had hier in feite ook nooit de noodzaak toe gevoeld, omdat ik aannam dat anderen dat voor mij deden. De twee cursussen die ik op de Gileadschool had gevolgd waren zo intensief, dat er weinig tijd voor meditatie, onderzoek en analyse overbleef.

Dat ik nu kon beschikken over zowel tijd als hulpmiddelen op het gebied van de bijbel (zoals woordenboeken, commentaren, Hebreeuwse en Griekse concordanties, e.d.) werkte zeer positief. Maar het belangrijkste was het besef dat het noodzakelijk is om zo veel mogelijk de context, de Schrift zelf dus, te laten spreken.

Deze zienswijze diende zich niet van de ene op de andere dag aan, maar verdiepte zich over de jaren. Ik kon nu begrijpen waarom de honderd tot tweehonderd jaar oude commentaren in onze bibliotheek op Bethel betrekkelijk tijdloos waren. Alleen al door de vers-voor-vers-benadering werd min of meer de noodzaak geschapen om binnen de context te blijven, waardoor het risico om in sektarische zienswijzen of fantasierijke interpretaties te vervallen, aanzienlijk werd beperkt.

Wat er in het Hulp-boek over ouderlingen en de bestuursvorm van de gemeenten uit bijbelse tijden werd gezegd, week dus sterk af van de opvatting die op dat moment bij Jehovah's Getuigen werd aangetroffen, waar een min of meer monarchistische structuur de overhand had. Rechter Rutherford had in 1932 afgerekend met de regeling zoals die in de Schrift wordt gevonden, waarbij een lichaam van ouderlingen in de gemeente optreedt.

Aanleiding hiertoe was een gebrek aan samenwerking van de kant van sommige ouderlingen inzake de programma's en het beleid van het Genootschap. 25 Zijn positie als president gaf Rutherford de benodigde macht om zo te handelen. Alle gemeenten werden uitgenodigd om voor ontbinding van de lichamen van ouderlingen te kiezen en deze door een door het Genootschap aangestelde "dienstleider" te vervangen. Gedurende de daarop volgende veertig jaar waren er geen lichamen van ouderlingen in de gemeenten. Dat is de reden waarom men in de door het Genootschap in 1950 uitgegeven Nieuwe-Wereldvertaling van de bijbel in plaats van "ouderlingen" regelmatig "oudere mannen" leest.

Voetnoot 25:  In het algemeen wordt ter rechtvaardiging hiervan de nadruk gelegd op het gebrek aan bereidwilligheid van
                      sommige ouderlingen om deel te nemen aan het van-deur-tot-deur-getuigenis, hetgeen toen sterk werd
                      gepropageerd. Zij worden afgeschilderd als mannen die alleen maar in het leiden van vergaderingen en het
                      houden van toespraken geïnteresseerd waren. Er wordt echter nooit vermeld dat rechter Rutherford, de
                      Wachttorenpresident, zich op precies dezelfde manier gedroeg. Het heette dat zijn verantwoordelijkheden
                      het hem niet toestonden om een aandeel te hebben aan het van-deur-tot-deur-werk.


Het woord "ouderlingen" was tegen die tijd officieel in diskrediet geraakt. 26

Voetnoot 26:  Latere uitgaven van de Nieuwe-Wereldvertaling gebruiken de uitdrukking "ouderlingen", maar dan alleen in
                      het bijbelboek Openbaring, in teksten die verwijzen naar de 24 ouderlingen bij Gods troon.


Nadat ik de onderwerpen "Oudere man" en "Opziener" had afgerond, leverde ik mijn werk af. Normaal gesproken vonden president Knorr en vice-president Fred Franz het niet nodig de enorme hoeveelheid kopij voor het Hulp-project door te lezen. Karl Adams, hoofd van de schrijfafdeling, vertelde mij echter dat hij, nadat hij mijn bevindingen had gelezen, naar broeder Knorr was gegaan en had gezegd: "Ik denk dat je dit moet lezen. Er verandert nogal wat mee." Na het gelezen te hebben ging Knorr naar Fred Franz en zei op felle toon: "Wat betekent dit? Betekent het dat wij nu nog alles moeten veranderen?" Fred Franz antwoordde dat hij dacht dat dat niet nodig was en dat de bestaande regeling zonder problemen kon worden gehandhaafd.
 
Toen Karl Adams mij dit later vertelde, kon ik het nauwelijks geloven. Daarom ging ik op een avond naar de kamer van mijn oom om het hem zelf te vragen. Hij bevestigde dat hij geen noodzaak zag veranderingen aan te brengen. Omdat ik wist dat het complete Hulp-boek die zomer op de districtsvergaderingen zou uitkomen, vroeg ik hem welk effect het naar zijn mening op de broeders zou hebben om te lezen dat er in de gemeenten van de eerste eeuw blijkbaar lichamen van ouderlingen bestonden en dat alle ouderlingen destijds als opziener dienden, om vervolgens te ontdekken dat wij niet van plan waren dat schriftuurlijke voorbeeld te volgen. Hij zei op kalme toon dat hij niet dacht dat het een probleem was en dat de bestaande regeling "in overeenstemming" gebracht kon worden met de informatie uit het Hulp-boek. Ik gaf uiting aan mijn grote bezorgdheid dat dit opzijschuiven van de Schrift de broeders en zusters aan het wankelen kon brengen. Zijn standpunt verdedigend, zette hij uiteen dat broeders enkele tientallen jaren terug al hadden beredeneerd dat, aangezien Christus in 1914 zijn koninkrijksmacht had opgenomen, het heel aannemelijk was dat na die tijd het besturen van aardse aangelegenheden anders geregeld was. Hij voegde eraan toe dat hij nog steeds geloofde dat Christus Jezus de aangelegenheden van zijn aardse dienstknechten wereldwijd zou leiden en besturen door gebruik te maken van, of door het ambt van, slechts één enkele persoon, en dat dit zo zou blijven totdat de Nieuwe Ordening zou aanbreken. De strekking van wat hij zei week zo af van zijn eerdere uitlatingen, dat ik het moeilijk vond beide met elkaar in overeenstemming te brengen.


Enige tijd later echter schreef de vice-president een lezing voor een komend congres. Uit die lezing viel af te leiden dat er toch een verandering zou komen in de manier waarop de gemeenten werden bestuurd. Toen Karl Adams de tekst onder ogen kreeg en begreep wat dit betekende, nam hij direct contact op met broeder Knorr met de boodschap: "Ik denk dat je beter nog eens met broeder Franz kunt gaan spreken, ik geloof dat hij van gedachten veranderd is." Broeder Knorr ging naar hem toe, en broeder Franz was inderdaad van gedachten veranderd. Hiermee kwam een einde aan een regeling die veertig jaar lang van kracht was geweest.


Toen mij het onderwerp "Chronologie" werd toegewezen, stuitten we wederom op ernstige problemen. 27 Een van de belangrijkste leerstellingen van Jehovah's Getuigen is dat de bijbelse profetieën naar 1914 vooruitwezen als het jaar waarin de "tijden der heidenen" uit Lukas hoofdstuk eenentwintig, vers 24, zouden eindigen. In dat jaar zou Christus Jezus zijn koninkrijksmacht opnemen en onzichtbaar voor menselijke ogen gaan regeren. In Daniël hoofdstuk vier wordt gesproken over een periode van "zeven tijden". De berekening die tot 1914 leidt, is hierop gebaseerd. Met behulp van andere teksten worden deze "zeven tijden" omgezet naar een periode van 2520 jaar die in 607 v.G.T. begon en in 1914 eindigde. Van het beginpunt, 607 v.G.T., werd aangenomen dat het samenviel met de vernietiging van Jeruzalem door de Babylonische veroveraar Nebukadnezar. Ik wist dat het jaartal 607 v.G.T. specifiek was voor onze publicaties, maar ik wist niet precies waarom.


Voetnoot 27:  Ook de meeste geschiedkundige onderwerpen werden aan mij toegewezen, zoals die over de heersers en de
                      geschiedenis van Egypte, Assyri, Babylon (alleen de heersers), Medo-Perzi en andere.


Maanden van onderzoek zijn aan dat ene onderwerp "Chronologie" besteed. Dit leidde tot het meest omvangrijke onderdeel van het Hulp-boek. 28 Een groot deel van de tijd werd besteed aan pogingen om voor het jaartal 607 v.G.T. tenminste enig bewijs of enige ondersteuning in de wereldgeschiedenis te vinden. Dit jaartal was namelijk van doorslaggevende betekenis voor onze berekeningen van 1914. Charles Ploeger, medewerker op het hoofdbureau en destijds mijn secretaris, ging in de bibliotheken van de stad New York op zoek naar aanwijzingen die het jaartal historisch zouden kunnen onderbouwen.

Voetnoot 28:  Het besloeg 27 bladzijden (322 t/m 348). In de herziene uitgave van 1988 [Insight on the Scriptures; in 1995
                      in het Nederlands onder de titel Inzicht in de Schrift uitgekomen - vert.] werd dit teruggebracht tot 20
                      bladzijden, de meest drastische herziening in deze uitgave. vert.


Wij vonden absoluut niets ter ondersteuning van 607 v.G.T. Alle geschiedschrijvers gaven een tijdstip aan dat twintig jaar later ligt. Voordat ik aan het onderwerp "Archeologie" ging werken, had ik mij niet gerealiseerd dat het aantal kleitabletten, gevonden in het gebied van Mesopotamië en stammend uit de tijd van het oude Babylon, in de tienduizenden liep. Geen van deze tabletten gaf aan dat het Neo-Babylonische rijk (de periode waarbinnen Nebukadnezars heerschappij viel) zich zover terug in de tijd uitstrekte dat ons jaartal 607 v.G.T. voor de vernietiging van Jeruzalem ermee in overeenstemming was.


Alles wees erop dat die periode twintig jaar korter was dan in de door ons gepubliceerde chronologie werd aangenomen.[ 29] Hoewel ik dit verontrustend vond, wilde ik gewoon tegen alle bewijzen in geloven dat onze chronologie juist was. Daarom werd bij het schrijven van dat gedeelte van het Hulp-boek veel tijd en ruimte besteed om de geloofwaardigheid af te zwakken van de archeologische en historische bewijzen die aantoonden dat ons jaartal 607 v.G.T. onjuist was. Met een ander beginpunt zouden onze berekeningen immers niet op 1914 uitkomen.

Voetnoot 29:  In de oorspronkelijke Engelse uitgave van Hulp tot begrip van de bijbel (blz. 327) wordt over de datering van
                      het Neo-Babylonische rijk en de verwoesting van Jeruzalem gezegd: "Door vanaf Nisan 538 v.G.T. [de val
                      van het Neo-Babylonische rijk] terug te rekenen, plaatsen historici daarom Nebopolassars eerste jaar in
                      625 v.G.T. [Nebopolassar was de vader van Nebukadnezar] en Nebukadnezars eerste jaar in 604.
                      De verwoesting van Jeruzalem wordt door sommigen in 586, door anderen in 587 v.G.T. geplaatst."
                      (De bladzijden 324-332 zijn niet in de Nederlandse vertaling van het naslagwerk verschenen.)

Charles Ploeger en ik reisden naar Brown University in Providence, Rhode Island, om te spreken met professor Abraham Sachs, een deskundige op het gebied van spijkerschrift. Wij wilden nagaan of wij een leemte of zwakheid konden ontdekken in de sterrenkundige gegevens die in veel van deze teksten voorkomen en erop wezen dat ons jaartal 607 v.G.T. niet correct was. Uiteindelijk werd het ons duidelijk dat, wilden wij inderdaad aan ons jaartal vasthouden, wij zouden hebben moeten aannemen dat de oude geschiedschrijvers - zonder aanwijsbare motieven - hadden samengezworen om de gebeurtenissen verdraaid weer te geven.

Als een advocaat die niet om de bewijslast heen kan, probeerde ik opnieuw het vertrouwen in de getuigenverklaringen in de vorm van deze zeer oude teksten over het Neo-Babylonische rijk, die zoveel bewijsmateriaal verschaften, af te zwakken of in diskrediet te brengen. 30 De argumenten die ik naar voren bracht waren eerlijk, maar ik weet dat zij bedoeld waren om een jaartal overeind te houden waar geen historische ondersteuning voor te vinden was.

Voetnoot 30:  Aid to Bible Understanding, blz. 326-328, 330, 331. [Niet in Hulp tot begrip van de bijbel opgenomen - vert.]


Dit had tot gevolg dat er in het Hulp-boek toch vele pogingen werden gedaan om loyaal te blijven aan de leer van het Genootschap, ondanks dat wij bepaalde principes hoog in ons vaandel hadden staan. In veel opzichten deed datgene dat wij door ondervinding leerden, óns meer goed dan de publicatie. Toch heeft het boek de interesse van veel Getuigen in de Schrift vergroot. Misschien heeft de toon ervan hier positief toe bijgedragen, misschien de aanpak, de pogingen van de meeste schrijvers om dogmatiek te mijden, de erkenning dat bepaalde zaken van meerdere kanten bekeken kunnen worden, het uitgangspunt niet méér van iets willen maken dan het bewijsmateriaal in alle eerlijkheid toelaat. Toch zijn wij ook hierin van tijd tot tijd beslist te kort geschoten en hebben ons soms laten leiden door vooringenomen ideeën en hebben niet in die mate aan de Schrift vastgehouden als nodig was. Ik weet dat dit ook voor mijzelf gold bij onderwerpen waaraan ik heb gewerkt, zoals "Bestemde tijden der natiën", "Getrouwe en beleidvolle slaaf" en "Grote schare", die alle argumenten bevatten die de geldende leerstellingen in de Wachttorenpublicaties overeind moesten houden. Aangezien deze leerstellingen voor mij in die tijd eenvoudigweg gelijk stonden met "feiten", deed ik onwillekeurig datgene waarover in het voorwoord (dat ik later schreef) gesteld werd dat het niet de doelstelling van het boek is. Op bladzijde 6 van de oorspronkelijke Engelse uitgave onder het kopje "Doel van het boek" staat: "Hulp tot begrip van de bijbel wil niet een dogmatisch of exegetisch werk zijn." Ook wordt erin gezegd dat, voor zover het boek een uitleg geeft van figuurlijke of symbolische uitdrukkingen, dit niet "vooringenomen" werd gedaan of "om leerstellingen overeind te houden". In het algemeen gesproken was dat waar. Maar diepgewortelde overtuigingen deden onze poging om aan deze maatstaf vast te houden soms teniet.

 

In het jaar waarin het voltooide Hulp-boek in het Engels uitkwam, werd ik gevraagd lid te worden van het Besturende Lichaam van Jehovah's Getuigen dat toen in zo'n 205 landen aan de activiteiten van de Getuigen leiding gaf.


Tot op dat moment bestond het uit zeven leden die tevens de Bestuursraad vormden van de Watch Tower Bible and Tract Society, een corporatie die in Pennsylvania was opgericht door Charles Taze Russell, haar eerste president.[31] Samen met drie anderen werd ik op 20 oktober 1971 aan het Besturende Lichaam toegevoegd. Het was vooral deze verandering die ertoe bijdroeg dat ik met feiten werd geconfronteerd waarvan ik het bestaan nooit vermoed had.

Voetnoot 31:  In hoofdstuk 3 en 4 wordt op de functie van de corporatie (van het Latijnse corpus; wettelijk lichaam) verder
                      ingegaan.


Veel Jehovah's Getuigen namen aanstoot aan een uitspraak in een artikel in het tijdschrift Time van 22 februari 1982 waarin ik met naam en toenaam werd genoemd. De schrijvers van het artikel vonden de organisatie van Jehovah's Getuigen "gesloten". Dat mag vreemd lijken voor een organisatie die op krachtige wijze activiteiten aanmoedigt die een duidelijk openbaar karakter dragen, namelijk het van-huis-tot-huis werk in steden, dorpen en landstreken over de gehele wereld. De verslaggevers van Time kwamen kennelijk tot deze conclusie omdat het buitengewoon moeilijk bleek te zijn enig commentaar van het internationale hoofdbureau los te krijgen over de kwestie die in het eerste hoofdstuk van dit boek is beschreven.
 

Het is echter een feit dat zelfs onder Jehovah's Getuigen maar weinigen een duidelijk beeld hebben hoe de organisatie aan de top functioneert. Zij weten niet hoe het Besturende Lichaam, dat aan alle activiteiten ter wereld leiding geeft, vergadert, hoe beslissingen met betrekking tot leerstellingen worden genomen, of deze altijd unaniem worden genomen en wat er wordt gedaan wanneer er een verschil van mening is. Dit alles wordt met een waas van geheimzinnigheid omgeven, want de bijeenkomsten van het Besturende Lichaam vinden achter gesloten deuren plaats. Uit de hele periode van negen jaar waarin ik in het Lichaam zitting had, kan ik mij slechts twee of drie gevallen herinneren waarin anderen dan de leden een gewone zitting van het Lichaam mochten bijwonen. En dat slechts om aan het Besturende Lichaam verslag uit te brengen. Daarna moesten zij vertrekken en zette het Besturende Lichaam de besprekingen in besloten vergadering voort. Dat deze personen iets belangrijks te vertellen hadden betekende nog niet dat zij aan de bespreking erover konden deelnemen.


Zo krijgt de gemeenschap van de Getuigen ook nooit informatie van het Genootschap over inkomsten, uitgaven, aankopen of investeringen (ofschoon er jaarlijks wel een kort onkostenverslag in het Jaarboek wordt gegeven). 32

Voetnoot 32:  In 1978 werd in een financieel verslag aan het Besturende Lichaam, 332 miljoen dollar aan activa
                      (bezittingen, deposito's en dergelijke) aangegeven. Ook de meeste leden van het Besturende Lichaam
                      hebben maar weinig idee hoe het financiële bezit van de organisatie opgebouwd is.


Een groot aantal zaken die bij veel religieuze organisaties algemeen bekend zijn, zijn dus bij de meerderheid van de Jehovah's Getuigen slechts vaag of helemaal niet bekend. Toch worden de beslissingen van de kleine groep mannen die het Besturende Lichaam vormen, geacht over de gehele wereld toegepast te worden. Deze beslissingen beïnvloeden op dikwijls zeer indringende wijze het leven van de Getuigen.

Dit brengt mij tot de laatste en voornaamste reden voor het schrijven van dit boek, zonder welke de voorgaande van weinig betekenis zijn.


 

VERPLICHTING

 "Behandel de mensen zoals u door hen behandeld wilt worden. Want daar komt het volgens de wet van Mozes en volgens de profeten op neer."
 Matthéüs 7:12, Groot Nieuws Bijbel


Aan dit door Jezus Christus uitgesproken beginsel is eenieder die zich christen noemt, bij alles wat hij doet, gehouden. Iemand die eerlijk is zal niet beweren dat hij deze woorden volledig kan naleven, en ook ik beweer dat niet. Ik meen echter te kunnen zeggen dat dit boek voortkomt uit een oprecht verlangen om dat beginsel te volgen.


De apostel Paulus zei van zichzelf dat hij bij alle soorten van mensen "in de schuld" stond. 33 Hij voelde een verplichting jegens hen en ook ik voel zo'n verplichting. Wanneer iemand feiten kent die mij zouden kunnen helpen bij het nemen van belangrijke beslissingen, dan zou ik graag zien dat ik hiervan op de hoogte word gebracht. Niet dat die ander voor mij een beslissing zou moeten nemen. Nee, hij zou mij de feiten moeten aanreiken en het verder aan mij moeten overlaten deze te beoordelen. Een vriend zou dat volgens mij doen.

Voetnoot 33:  Romeinen 1:14.


De negen jaren in het Besturende Lichaam hebben grote invloed op mij gehad en in het bijzonder op mijn geweten. Ik raakte in een ernstige crisis en moest een zeer onverwachte beslissing nemen. Het was mijn eigen beslissing en de prijs die ik ervoor moest betalen was hoog, maar ik heb er geen spijt van gekregen. Evenmin betreur ik het dat ik de informatie kreeg die tot die beslissing heeft geleid. Anderen zouden wellicht een andere beslissing hebben genomen en sommigen hebben dat ook gedaan; dat is hun goed recht, iets tussen henzelf en God.
 

Nadat ik mij in mei 1980 als lid van het Besturende Lichaam had teruggetrokken, kreeg ik talloze telefoontjes van kranten en tijdschriften die inlichtingen vroegen over de situatie in de organisatie. Ik verwees de vragenstellers zonder uitzondering door naar het hoofdbureau in Brooklyn maar kreeg zonder uitzondering te horen dat zij daar al geïnformeerd hadden en "geen commentaar" hadden gekregen. Ik antwoordde eenvoudigweg dat ik niet hun bron van informatie kon zijn. Bijna twee jaar lang bleef ik bij dat standpunt. Wat er in die twee jaar gebeurde, eigenlijk niet eens zozeer wat mijzelf, maar meer wat anderen betreft, deed mij mijn standpunt herzien.

Gedurende die twee jaar werden de beweegredenen, het karakter en het gedrag van personen die het vanwege hun geweten niet met de organisatie eens konden zijn, op de meest vreselijke manieren afgeschilderd. Hun zorg om Gods Woord op de eerste plaats te laten komen, werd als blijk van eerzucht, opstandigheid, trots en zonde tegen God en Christus uitgelegd. Er werd geen rekening gehouden met de mogelijkheid dat iemand van hen uit oprechtheid handelde, uit liefde voor waarheid, of uit rechtschapenheid jegens God. Er werd geen enkel onderscheid gemaakt, maar allen werden "op één hoop geveegd". Omdat sommigen van wangedrag of een verkeerde instelling hadden blijk gegeven, ging men ervan uit dat allen die de organisatie hadden verlaten zo waren. Er werd absoluut geen rekening gehouden met de mogelijkheid dat een verkeerde instelling het gevolg kan zijn van frustratie, teleurstelling en pijn. Een enorme geruchtenstroom en zelfs roddel van het laagste allooi ging over de hele wereld onder de Getuigen rond. Getrouwe christenen met hoge morele maatstaven werden ervan beschuldigd partnerruil te bedrijven, homoseksueel te zijn, huichelachtig, of egocentrisch en eropuit hun eigen manier van geloofsbeoefening te stichten. Ouderen werden dikwijls als "geestelijk gestoord" of "seniel" afgedaan.
 

De enigen die aan een dergelijke berichtgeving tegenwicht konden bieden, bijvoorbeeld door erop te wijzen dat men niet mag uitsluiten dat dergelijke personen oprecht zijn en voor hun geweten uitkomen, of door degenen die de geruchten verspreidden eraan te herinneren hoe weerzinwekkend vals getuigenis in Gods ogen is, hebben in werkelijkheid door wat zij hebben gepubliceerd ertoe bijgedragen dat de geruchten zich alleen maar verder hebben verspreid.


Lees bijvoorbeeld eens wat er in De Wachttoren van 15 december 1981 (de bladzijden 25 en 26) werd gezegd. Dit tijdschrift werd in vele talen en in miljoenen-oplagen over de gehele wereld verspreid. 34

Voetnoot 34:  Exodus 20:16;  Leviticus 19:16;  Psalm 15:3;  1 Petrus 2:21-23.  


"Van tijd tot tijd zijn er in de gelederen van Jehovah's volk personen geweest die, evenals de oorspronkelijke Satan, een onafhankelijke vittende houding hebben aangenomen. Zij wensen niet 'schouder aan schouder' met de wereldomvattende broederschap dienst te verrichten. (Vergelijk Efezirs 2:19-22.) In plaats daarvan bieden zij een 'weerspannige schouder' aan Jehovah's woorden (Zacharia 7:11, 12). Terwijl deze hoogmoedigen zich schimpend uitlaten over het patroon van de 'zuivere taal', taal die Jehovah zijn volk in de afgelopen eeuw zo goedgunstig heeft geleerd, trachten zij de 'schapen' weg te trekken van de ene internationale 'kudde' die Jezus op aarde heeft bijeengebracht (Johannes 10:7-10, 16). Zij proberen twijfel te zaaien en nietsvermoedende personen te scheiden van de overvloedige 'tafel' van geestelijk voedsel in de Koninkrijkszalen van Jehovah's Getuigen, waar het werkelijk aan 'niets ontbreekt'. (Psalm 23:1-6) Zij zeggen dat het voldoende is om enkel de bijbel te lezen, hetzij alleen of in kleine groepjes thuis. Maar vreemd genoeg zijn zij door zulk 'bijbellezen' helemaal teruggekeerd tot de afvallige leerstellingen die honderd jaar geleden in de schriftverklaringen van de geestelijken van de christenheid werden uiteengezet, terwijl sommigen zelfs weer de feesten van de christenheid zijn gaan vieren, zoals de Romeinse Saturnalia van 25 december! Jezus en zijn apostelen hebben tegen zulke wettelozen gewaarschuwd. - Matth. 24:11-13; Hand. 20:28-30; 2 Petr. 2:1, 22."
 

Aldus wordt in één paragraaf van personen gezegd dat zij evenals Satan, onafhankelijk, vittend, weerspannig, schimpend, hoogmoedig, afvallig en wetteloos zijn. Wat hebben zij in werkelijkheid gedaan dat zij deze beschuldigingen verdienen? Onder het "slechte" waarvan sprake is, wordt begrepen dat zij het op een niet nader genoemde wijze met bepaalde niet nader genoemde aspecten van de leerstellingen van de organisatie oneens zijn; tevens dat zij vinden dat er naast Gods geïnspireerde Woord niet nog iets nodig is en dat het beleggen van grote vergaderingen in zalen niet datgene is waarop het aankomt.

Zouden deze dingen op zich iemand als "een Satan" kunnen kwalificeren? Er is in het bovenstaande niets te vinden dat anders doet vermoeden. Hoe ongelofelijk het ook mag klinken, voor veel Getuigen - ouderlingen en reizende vertegenwoordigers inbegrepen - is hiermee voldoende gezegd om hen in deze hoek te plaatsen en hen dienovereenkomstig te behandelen.
 

De volgende tabel geeft een overzicht van de wereldwijde activiteit van Jehovah's Getuigen, cijfers die afkomstig zijn uit de verslagen van het Besturende Lichaam. Over de periode van 1970 tot en met 1979 is in deze tabel het aantal personen aangegeven dat in een bepaald jaar gedoopt werd en het totale aantal personen dat in dat jaar actief met de organisatie was verbonden.

 

 

jaar

gedoopt

totaal aantal dat
bericht inleverde

1970

164.193

1.384.782

1971

149.808

1.510.245

1972

163.123

1.596.442

1973

193.990

1.656.673

1974

297.872

1.880.713

1975

295.073

2.062.449

1976

196.656

2.138.537

1977

124.459

2.117.194

1978

95.052

2.086.698

1979

113.672

2.097.070

Gedoopt in tien jaar:

1.793.898

 

 


Men ziet dat in een periode van tien jaar, eindigend in 1979, er in totaal 1.793.898 personen werden gedoopt. De organisatie hanteert als regel dat elk jaar 1% van de met haar verbonden personen sterft. Als wij dit jaar voor jaar uitwerken, betekent dit een verlies voor de organisatie van naar schatting 185.308 personen in tien jaar. Trekken wij dit aantal af van het aantal personen dat in deze periode werd gedoopt, dan houden wij als groeicijfer over die tien jaar een aantal van 1.608.590 personen over, aangenomen dat zij allen in de organisatie zijn gebleven.
 

Wat zien wij echter? Als wij 1.608.590 optellen bij het aantal actieve personen in het jaar vóór dat decennium, namelijk 1.256.784 personen (in 1969), dan brengt dit ons op een totaal van 2.865.374 personen die in 1979 met de organisatie verbonden hadden moeten zijn. De tabel laat echter zien dat er in dat jaar slechts 2.097.070 personen met de organisatie verbonden waren. Dit betekent dat gedurende die tien jaar zo'n 768.304 personen de organisatie hebben verlaten of inactief zijn geworden. Dit komt neer op vier van de tien personen die in die periode werden gedoopt. Of anders uitgedrukt, op iedere drie personen die nog in de organisatie waren, was er één vertrokken of inactief geworden.

 

De redenen voor dit grote verloop zijn legio. Ik maak mij geen illusies dat elk van de meer dan een half miljoen personen die de organisatie in deze tien jaar hebben verlaten, dit vanwege het geweten deed of dat eenieder van hen bescheiden was en oprecht gemotiveerd en waarheid belangrijker achtte dan zichzelf. Velen waren duidelijk niet zo. Sommigen zijn na hun vertrek, of daarvoor al, een immoreel leven gaan leiden. Anderen, die de organisatie hebben verlaten omdat zij het met bepaalde dingen niet eens waren, hebben dezelfde fouten gemaakt als waartegen zij in het geweer kwamen en haalden hun gram door zich van beschimpingen, halve waarheden en overdrijving te bedienen. Sommigen hebben zelfs hun toevlucht gezocht tot het verstoren van vergaderingen en congressen van Jehovah's Getuigen, een gedrag dat ik ten zeerste afkeur. Persoonlijk ken ik echter heel veel personen die niet zo zijn, die in alles blijk geven fatsoenlijke, godvrezende, bewogen mensen te zijn. Het was hun niet om hun eigenbelang te doen, aangezien zij door het standpunt dat zij innamen en de koers die zij daarna hebben gevolgd, alleen maar wat te verliezen en niets te winnen hadden.
 

Wat hen in veel gevallen verontrustte was niet de liefdeloze behandeling waarmee zij zelf te maken hadden gekregen. Het probleem was veeleer dat zij zagen dat ánderen zo behandeld werden, dat mensen moesten lijden onder de starheid, de kleingeestigheid, ja, de arrogantie van de leidinggevenden (ouderlingen zowel als anderen). Het probleem was dat zij de pijnlijke gevolgen onder ogen moesten zien van sommige verordeningen van de organisatie waarvoor geen solide, schriftuurlijke basis bestond. In plaats van op een vervelende, rancuneuze wijze hun beklag te doen, hebben zij eenvoudigweg om meer mededogen gevraagd en ervoor gepleit nog meer het voorbeeld van Gods eigen Zoon, de Meester van het christelijke huisgezin des geloofs na te volgen.


Als het om de oprechtheid van iemands motieven gaat, dan denk ik dat deze bezorgdheid jegens anderen doorslaggevend is. Maar ook de zorg om waarheid, de zorg om zich niet aan een onjuiste uitleg van Gods eigen Woord schuldig te maken, de zorg om niet huichelachtig te zijn en te doen voorkomen dat men iets gelooft waar men in werkelijkheid niet achter staat, iets ondersteunt waarvan het geweten zegt dat het niet ondersteund kán worden, iets veroordeelt waarvan men niet overtuigd is dat de Schrift zelf het veroordeelt - zo'n zorg kan, denk ik, aangeven dat iemand die een dergelijk standpunt inneemt, oprecht gemotiveerd is. Ik ken veel personen die dat duidelijk zijn, maar toch het etiket "afvallig", "antichrist" of "instrument van Satan" krijgen opgeplakt. In al deze gevallen worden zij stuk voor stuk alleen al zo bestempeld, omdat zij het in alle eerlijkheid niet met alle leerstellingen en regels van de organisatie eens konden zijn.
 

Tegenover zulke mensen voel ik een verplichting. In praktisch alle gevallen moesten zij in een besloten vergadering voor een kleine groep van drie tot vijf mannen (een "rechterlijk comité") verschijnen. Degenen die als getuigen optraden mochten slechts een verklaring afleggen en niet bij de bespreking zelf aanwezig zijn. Later werd er in de gemeente een korte bekendmaking voorgelezen dat zij als "afvalligen" waren uitgesloten. Daarin werd niets gezegd over de getuigenissen en niets over bewijzen die een actie tot uitsluiting rechtvaardigden. Na het voorlezen ervan mocht geen enkele Getuige meer met de uitgesloten personen spreken en werd de uitgeslotenen elke mogelijkheid ontnomen een verklaring tegenover vrienden en verwanten af te leggen. Hadden zij dit gedaan voordat zij werden uitgesloten, dan zou hen verweten zijn dat zij "volgelingen probeerden te maken", "de eenheid van de organisatie probeerden te ondermijnen", "verdeeldheid zaaiden" of "een sekte aan het vormen waren". Had iemand met hen gesproken nadat zij waren uitgesloten, dan zou die persoon zichzelf in opspraak hebben gebracht en ook voor uitsluiting in aanmerking zijn gekomen.

Aldus wordt bereikt dat de afvallige op effectieve wijze in "quarantaine" wordt gehouden waardoor iedere discussie over de zaak wordt lamgelegd. Het rapport van de uitsluiting met al het naar voren gebrachte bewijsmateriaal ligt daarna in een van de vele, omvangrijke archieven van de dienstafdeling in Brooklyn (of in de archieven van een van de bijkantoren) en draagt het stempel: "Niet Vernietigen". Dit archief, waarin de aanklachten tegen personen zijn opgenomen, is, net als het verhoor, geheim en voor niemand toegankelijk.


In de Schrift lezen we het volgende: "Een ware metgezel heeft te allen tijde lief, en is een broeder die geboren wordt voor [de tijd] dat er benauwdheid is." 35 Er is een tijd geweest dat ik meende veel van zulke vrienden te hebben. Maar toen ik zodanig met mijn geweten in conflict raakte dat ik een beslissing moest nemen, bleek dat ik er maar enkele had. Nochtans betekenden die enkelen veel voor mij, of zij zich nu met veel of met weinig woorden voor mij hebben ingezet. Omdat ik een vooraanstaande positie heb bekleed, zijn er mensen die naar mij informeren. Om personen die geen vooraanstaande positie hebben gehad, bekommert bijna niemand zich echter, ook al zijn zij door eenzelfde dal gegaan en hebben zij dezelfde prijs moeten betalen en dezelfde strijd moeten voeren.

Voetnoot 35:  Spreuken 17:17.


Wat moet het voor een moeder betekenen die een dochter het leven heeft geschonken, haar heeft gezoogd, haar tijdens ziekte heeft verzorgd, haar in haar vormingsjaren heeft begeleid, met haar problemen heeft meegeleefd, met haar momenten van teleurstelling en verdriet heeft meegevoeld, tranen met haar heeft gedeeld - wat moet het voor die moeder betekenen wanneer haar volwassen dochter haar plotseling verstoot, en dat alleen omdat haar moeder aan haar geweten en aan God trouw wilde blijven?

Wat moet het een vader of moeder wel niet doen wanneer een zoon of dochter trouwt en zij om dezelfde reden te horen krijgen: "Het lijkt ons beter dat jullie niet op de bruiloft komen", of wanneer hun dochter een kind ter wereld heeft gebracht en zij te horen krijgen dat zij maar beter niet kunnen komen om hun kleinkind te zien?

Dit zijn geen verzinsels. Dit overkomt vele ouders die met Jehovah's Getuigen verbonden zijn geweest. Ik geef hier slechts het voorbeeld van een moeder in Pennsylvania die schreef:

"Ik heb getrouwde kinderen in de organisatie. Nadat ik mij teruggetrokken had, was hun houding ten opzichte van mij niet veranderd. Zij boden mij zelfs aan om voor een rustperiode bij hen in huis te komen. Maar vanaf het moment dat het bekend werd gemaakt [de gedetailleerde instructies in De Wachttoren van 1 december 1981 over omgang met mensen die zichzelf hebben teruggetrokken], word ik door hen gemeden en willen zij niet meer telefonisch met mij spreken of op een andere manier contact met mij hebben. Eigenlijk moet ik er iets aan doen, maar ik weet niet wat. Uit angst iets fout te doen en hen nog verder van mij af te stoten doe ik maar niets. Ik bel hen niet op, omdat ik bang ben dat zij een geheim nummer zullen aanvragen, en ik schrijf hen niet, zoals ik al zei uit vrees iets te zeggen waardoor zij zich aangevallen voelen. Ik moest in deze periode vanwege emotionele uitputting opgenomen worden, en moest ook nog een andere crisis doormaken, zodat de gebeurtenissen, die mij helaas stuk voor stuk vreselijk aangrepen, zich in een hoog tempo voltrokken.
U kunt misschien met mij meevoelen wat ik doormaak. Ik weet niet hoe ik met het verlies van mijn kinderen (en toekomstige kleinkinderen) moet omgaan. Het verlies is ondraaglijk."


Als mijn vroegere vooraanstaande positie er thans toe kan bijdragen dat zulke personen meer open tegemoet worden getreden en anderen kan helpen hun houding ten opzichte van zulke mensen te herzien, dan denk ik dat deze toch nog ergens goed voor is geweest.

Ik denk hierbij aan Paulus' woorden toen hij zei:


"Voor God zijn we een open boek, maar hopelijk ook voor u, als u een eerlijk geweten hebt. Niet dat we onszelf opnieuw bij u aanbevelen; nee, we geven u juist de gelegenheid met recht en reden trots op ons te zijn. Dan kunt u hen van antwoord dienen die prat gaan op uiterlijkheden en niet op wat een mens innerlijk waard is." "Stel u voor ons open. We hebben niemand onrecht gedaan, niemand geruïneerd, niemand uitgebuit. Ik zeg dat niet om u ergens van te beschuldigen. Ik heb al eerder opgemerkt dat u ons zo na aan het hart ligt dat we voor mijn besef altijd samen zijn, in dood en in leven." 36


Voetnoot 36:  2 Korinthiërs 5:11, 12; 7:2, 3, Groot Nieuws Bijbel.


Als de informatie in dit boek ertoe kan bijdragen dat de kinderen van één zo'n moeder zich niet meer voor haar zouden schamen, maar trots op haar zouden zijn omdat zij aan haar geweten vasthield, dan zou het de moeite van het schrijven van dit boek alleszins waard zijn geweest.
 

Hiermee is de belangrijkste reden aangegeven waarom in dit boek wordt beschreven wat ik gedurende de negen jaar dat ik lid was van het Besturende Lichaam van Jehovah's Getuigen, heb meegemaakt. Hierover te schrijven blijkt een voorwaarde te zijn om tot de kern van een probleem te komen dat aan beide zijden zoveel hartzeer veroorzaakt.
 

Wat ik schrijf is niet bedoeld om op de een of andere wijze "onthullingen" te doen. Hoewel sommige dingen mij schokten, worden zij niet naar voren gebracht vanwege het mogelijke schokeffect. Ik breng ze naar voren omdat zij uiterst fundamentele problemen en zeer ernstige zaken belichten en verduidelijken. Zij laten zien tot welke extreme situaties loyaliteit aan een organisatie kan leiden en hoe het komt dat mensen die vriendelijk van aard zijn en goede bedoelingen hebben, beslissingen en maatregelen kunnen nemen die liefdeloos, onrechtvaardig en soms zelfs wreed zijn. Waar dat voor een geloofwaardige presentatie van de feiten nodig is, zullen in het algemeen namen, alsook plaats en datering worden genoemd. Ik ben er zeker van dat als ik dit niet doe, velen mijn woorden in twijfel zullen trekken of ze naast zich neer zullen leggen. Waar dit niet strikt noodzakelijk is en waar de gegeven informatie onnodig problemen voor personen kan veroorzaken, zullen namen en andere aanduidingen niet vermeld worden. Karakterbeschrijvingen worden slechts gegeven ter bevordering van de beeldvorming. Als sommige personen, zoals Nathan Knorr en Fred Franz, vaak worden geciteerd, komt dit omdat zij veel te zeggen hadden en omdat hetgeen zij zeiden, grotere invloed en gevolgen had dan dat wat anderen zeiden. Sommigen, zoals Lyman Swingle en Karl Adams, komen wat vaker aan het woord dan anderen omdat mijn werk mij vaker met hen in contact bracht.


Ik heb geprobeerd uitspraken getrouw weer te geven en ze niet uit hun verband te rukken. Ik heb niet gepoogd er een betekenis in te leggen die er niet in zat. Ik geloof dat de aanhalingen de betreffende personen typeren en dat zij een beeld geven van hun kijk op de zaken, hun benadering en persoonlijkheid. Een paar citaten heb ik echter anoniem gehouden, daarbij inbegrepen bepaalde aanhalingen van leden van het Besturende Lichaam - soms omdat ik onnodige moeilijkheden voor de betreffende personen of degenen die nauw met hen verbonden zijn, wilde vermijden, soms uit achting voor bepaalde, mogelijk tragische omstandigheden waarin een bepaalde persoon zich bevond. Het zal duidelijk zijn dat het onmogelijk was voortdurend anonieme aanhalingen te doen zonder het verslag aan waarde te laten inboeten. Ook geloof ik dat niemand van ons kan verwachten geheel van de verantwoordelijkheid ontheven te worden waar het in Jezus' woorden om gaat:


"Ik verzeker u: op de dag van het oordeel moeten de mensen verantwoording afleggen voor elk nutteloos woord dat ze gezegd hebben. Uw eigen woorden zullen u vrij spreken; uw eigen woorden zullen u veroordelen." 37

Voetnoot 37:  Matthéüs 12:36, 37,  Groot Nieuws Bijbel


Wij kunnen om vergeving vragen voor de verkeerde of kwetsende dingen die wij hebben gezegd, en het ook krijgen. Maar wij blijven ervoor verantwoordelijk.
 

Sommigen zullen wellicht oordelen dat ik door bepaalde zaken openbaar te maken de vuile was buiten hang. Vreemd genoeg hebben diezelfde personen er in het algemeen geen probleem mee de vuile was van andere religieuze organisaties buiten te hangen en schenken er soms zelfs veel aandacht aan door zulke zaken wereldwijd te publiceren. Zij vinden daarentegen dat de zaken die binnen hun eigen religieuze organisatie plaatsvinden, niet naar buiten mogen komen.
 

De harde realiteit is echter dat er vandaag de dag onder Jehovah's Getuigen eenvoudigweg geen mogelijkheid bestaat om zulke zaken te bespreken. Van eenieder die dit toch probeert, zal worden gezegd dat hij een opstandige geest aan de dag legt, en dit zou slechts tot nog meer uitsluitingen leiden. Aangezien er binnen de organisatie niet over gesproken kan worden, betekent dit dat ze blijven liggen of worden genegeerd als er ook buiten de organisatie niet over gesproken wordt. Sommigen zouden dat natuurlijk graag zien, maar is dat juist?
 

Terecht vertrouwt een christen erop dat God alle dingen ziet en dat Hij over alle dingen de ware en beslissende Rechter is. Onmiskenbaar kan alleen Hij alle fouten die zijn begaan volledig en definitief rechtzetten. Er bestaat geen enkele rechtvaardiging voor vergeldingsacties of scheldkanonnades.


Er is geen ruimte voor "lasterpraktijken". De Schrift laat hier geen twijfel over bestaan. 38 Betekent dit nu dat er volledig moet worden gezwegen over onrecht? Moet men zwijgen wanneer er verkeerde dingen worden gepropageerd in de naam van God? Geeft iemand die daarover toch spreekt misschien blijk van "minachting voor autoriteit die door God is ingesteld"?39

Voetnoot 38:  Psalm 37:5-9, 32, 33; Romeinen 12:17-21;  1 Petrus 2:21-23.

Voetnoot 39:  In De Wachttoren van 15 november 1982 wordt in een bespreking van Judas' opmerkingen over degenen
                      die  "schimpend spreken over heerlijken" (vers 8), verklaard dat onder deze heerlijken ook de "aangestelde
                      christelijke opzieners" begrepen zijn (blz. 28, paragraaf 15) en wordt gewaarschuwd voor "de neiging om de
                      door God geschonken autoriteit te minachten". Zie ook de informatie in het kader op bladzijde 29 van die
                      uitgave.


Het standpunt van de organisatie is, dat er van onrechtvaardigheid geen sprake is, dat alles in overeenstemming met de Schrift gebeurt en dat de Schrift in feite voorschrijft dat het zo moet gebeuren. Als dat zo is, dan zou het geen bezwaar mogen zijn de dingen openlijk te bespreken. Dat zou er in feite alleen maar toe leiden dat komt vast te staan dat de organisatie correct handelt. Bovendien zou dat haar ontlasten van de beschuldiging onrechtvaardig te zijn. Alleen personen die werkelijk voor onrecht verantwoordelijk zijn, geven er de voorkeur aan te zwijgen en willen dit ook anderen opleggen. Zowel dictatoriale regeringen als autoritaire religieuze organisaties maken en maakten zich hier in heden en verleden vaak schuldig aan.
 

Is het volgens de bijbel verkeerd om op fouten te wijzen van de zijde van personen op verantwoordelijke posities? Ik denk het niet. De Hebreeuwse profeten hebben dikwijls naar zulke personen gewezen, waarbij zij aangaven waar van Gods maatstaven werd afgeweken en welke problemen hierdoor ontstonden.


Jehovah's Getuigen hebben vaak aangevoerd dat deze oprechtheid en openheid bewijst dat de bijbel waarheid voorop stelt en werkelijk Gods Boek genoemd kan worden. 40

Voetnoot 40:  Zie het boek "De gehele Schrift is door God geïnspireerd en nuttig",
                      uitgegeven in 1968, blz. 341, paragraaf 21.


En hoe staat het met Jezus' apostelen en discipelen? Het was juist de gezagsstructuur van Gods verbondsvolk zélf - het Sanhedrin, de ouderlingen en het door God ingestelde priesterlijke gezag - die met kracht inging tegen de apostelen, die verkondigden dat Jezus geen eerlijke rechtszaak had gekregen. 41 Zowel de Hebreeuwse profeten als de christelijke discipelen stelden onrecht aan de kaak uit respect voor, en in gehoorzaamheid aan een hogere autoriteit, maar ook in het belang van de mensen die er recht op hadden geïnformeerd te zijn.

Voetnoot 41:  Handelingen 4:5-23; 5:17-40

 

Het is duidelijk dat vandaag de dag niemand van godswege een speciale aanstelling als profeet of apostel heeft gekregen. Men behoeft echter geen profeet te zijn om het voorbeeld van Gods profeten te volgen. Anders zouden Jezus' woorden hun betekenis verliezen, toen hij degenen op wie smaad werd geworpen en over wie allerlei kwaad werd gezegd, aanmoedigde zich te verblijden, zeggende:


"Zo immers hebben zij de profeten vóór u vervolgd." 42 Juist omdat die christenen een soortgelijke koers volgden, werden zij op dezelfde manier bejegend. Men hoeft ook geen apostel te zijn om het voorbeeld van de apostelen te volgen, noch hoeft men een Messias te zijn, of zich als zodanig voor te doen, om in de voetsporen van Jezus Christus te treden.43

Voetnoot 42:  Matthéüs 5:11, 12, vergelijk  Jakobus 5:10, 11.

Voetnoot 43: 
1 Korinthiërs 11:1; Efeziërs 5:1;  1 Petrus 2:21.


Er bestaat natuurlijk een hemelsbreed verschil tussen wat men Gods Zoon aandeed en wat personen in de hedendaagse situatie hebben meegemaakt, zowel in betekenis als in de gevolgen ervan. Maar het beginsel dat misstanden openlijk aan de kaak gesteld dienen te worden, een beginsel dat in de hierboven genoemde voorbeelden Gods goedkeuring kreeg, lijkt ook thans nog van kracht te zijn. Deze voorbeelden laten op zijn minst zien dat Hij het beslist niet afkeurt dat op onrecht en misleiding wordt gewezen, vooropgesteld dat dit met de bedoeling gebeurt om mensen te helpen en hen te wijzen op feiten die tot juiste beslissingen kunnen leiden. Het Engelse spreekwoord: "Het kwade krijgt de overhand als goede mensen zwijgen", lijkt hier op te gaan.
 

Hoe ernstig de zaken ook zijn die in dit boek worden besproken, zij vormen niet de enige reden waarom ik tot een beslissing kwam. Zij hebben mij er echter wel toe aangezet de betekenis van belangrijke gedeelten en leerstellingen van de bijbel ernstiger dan ooit tevoren te overdenken: - waarom de apostel Paulus zo'n nadruk legde op redding door geloof en "niet door werken waardoor niemand een reden heeft om te roemen", - wat het werkelijke verschil is tussen de rechtschapenheid die voortkomt uit strikte gehoorzaamheid aan de wet en de rechtschapenheid die uit Gods genade of onverdiende goedheid voortkomt, - welke belangrijke rol Gods Zoon speelt als Hoofd van de christelijke gemeente, - wat het werkelijke doel van de gemeente is, - wat de reden is waarom God daarin autoriteit toestaat, - hoe autoriteit kan worden misbruikt. De dingen die ik als lid van het Besturende Lichaam van Jehovah's Getuigen, als lid van de leidende kern, heb meegemaakt deden mij meer dan ooit tevoren het vitale belang van deze bijbelse leerstellingen inzien.
 

Vele andere Jehovah's Getuigen, die niet over de informatie beschikken waarin dit boek voorziet, zijn voor hetzelfde dilemma komen te staan en hebben een beslissing genomen louter op basis van wat zij in de bijbel hebben gelezen. Anderen echter krijgen te maken met een ernstig gewetensconflict en zijn onzeker. Zij worden geplaagd door onduidelijke angstgevoelens, ja, zelfs schuldgevoelens. Ik hoop dat dit boek voor hen een hulp mag zijn, en ik vind dat ik het hun verschuldigd ben. Het wordt hun aangeboden om het te gebruiken in onderworpenheid aan de leiding van Gods geest en woord en in overeenstemming met hun geweten.




© Copyright Raymond Franz




     Menu

Skip Navigation Links.
Collapse HomeHome
Recht op informatie
De Waarheid
Collapse Het Besturende LichaamHet Besturende Lichaam
Collapse Werd het jaar 1914 echt voorspeld?Werd het jaar 1914 echt voorspeld?
Collapse 'Gewetensconflict' - door Raymond Franz'Gewetensconflict' - door Raymond Franz
Collapse Eenheid belangrijker dan waarheid?Eenheid belangrijker dan waarheid?
Collapse Barbara AndersonBarbara Anderson
Collapse Het NGO debâcle met de VNHet NGO debâcle met de VN
Collapse Ingezonden materiaalIngezonden materiaal
Collapse Om over na te denkenOm over na te denken
Contact





   

Freedom 4 ALL

   Informatieplatform Jehovah's Getuigen 

Raymond Franz

Lid van het Besturende Lichaam van Jehovah's Getuigen van 1971 t/m 1980.

In 1980 trok hij zich uit dit
bestuurslichaam  terug.

Raymond  Franz  geeft een
gedetailleerde beschrijving
Raymond Franzvan de manier waarop de
leer van het genootschap
tot stand komt.

Gewetensconflict -- Mensen gehoorzamen of God trouw blijven

Boek 'Gewetensconflict' "Wij kunnen onmogelijk voor ons houden wat we gezien
  en gehoord hebben."


 - Handelingen 4:20, Groot Nieuws Bijbel